Naar inhoud springen

aanzien

Uit WikiWoordenboek
  • aan·zien
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanzien
zag aan
aangezien
klasse 5

onregelmatig

volledig

aanzien

  1. overgankelijk kijken naar
    • Hij kon het niet meer aanzien. 
  2. overgankelijk ~ voor: beschouwen als
    • Waar zie je me voor aan? 
  3. overgankelijk dulden, tolereren, kijken zonder te handelen
    • Ik heb het nog een tijdje aangezien, maar uiteindelijk ben ik er toch tegen opgetreden. 
    • De arts wilde het nog even aanzien. 
     Meneer Wang heeft nadrukkelijk verklaard dat het in zijn intenties ligt het hotel in zijn oude luister te herstellen, waarbij de financiële armslag waarover hij naar het zich laat aanzien beschikt zeer zeker van pas zal komen.[2]
  • voor een ander aanzien
zich in de persoon vergissen
  • aanzien doet gedenken
het zien maakt dat men er aan denkt
  • zonder aanzien des persoons
zonder er op te letten wie iemand is
  • van aanzien
gezien
  • niet om aan te zien
heel erg lelijk
•  Het spel was, zoals zo vaak dit seizoen, niet om aan te zien. Maar wat maakte het uiteindelijk uit. De schaamte van een jaar geleden is uitgewist. Het publiek, dat bijkans gek werd van de spanning, juichte twee keer uitbundig. En dat was bij de 1-0 en 2-0 van Jong PSV. [3] 
enkelvoud meervoud
naamwoord aanzien -
verkleinwoord - -

het aanzieno

  1. hoe iets of iemand door anderen gezien wordt
    • Zijn aanzien liep daarmee een aardige deuk op. 
    • Door het nieuwe verfje is het aanzien van het huis duidelijk verbeterd. 
  2. voorkomen, reputatie, sociale status
    • Door haar promotie kreeg Mieke een ander aanzien in het bedrijf. 
  3. achting
    • Het bestuur wijzigde het beleid ten aanzien van de werknemers. 
  • ten aanzien van
met betrekking tot
  • te dien aanzien
daarover
  • aanzien genieten
Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]